H1 par.3


Vul de gaten in. Druk dan op "controleren" om je antwoorden te controleren.
Welke beroepen hebben mensen?

Mensen verdienen geld met een beroep of een bedrijf. Er zijn duizenden beroepen en bedrijven. Al die duizenden beroepen horen bij een van de volgende groepen of .

1. sector.
Mensen die in de primaire sector werken, halen producten rechtstreeks uit de levende natuur. Landbouw, bosbouw en zijn bedrijven uit deze sector.

2. sector.
Mensen en bedrijven in de secundaire sector maken van een nieuw product. Tot deze sector reken je industrie en ambacht, de bouw en bedrijven die drinkwater, gas en elektriciteit produceren. Ook de mijnbouw, die delfstoffen uit de grond haalt, reken je tot deze groep.

3. sector.
De dienstensector is de tertiaire sector. Bij dienstverlening horen handel, , banken en verzekeringsbedrijven. Maar ook , gezondheidszorg, brandweer en politie, toerisme en kunst horen bij deze groep.

In bron 2 zie je de verdeling van beroepen over de drie sectoren in enkele landen. In welvarende landen is de sector het grootst, terwijl in de minder welvarende landen de sector veel werk biedt.

1.3_bron 2.jpg

Mens of machine, wie doet het werk?

Als je rijke landen met arme landen vergelijkt, zie je dat de manier van werken verschilt. In arme landen is veel werk. Dit betekent dat bij het maken van een product veel handwerk komt kijken. Doordat er weinig machines worden gebruikt, is de van een werknemer laag. De arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid werk die iemand in een bepaalde tijd doet. Met andere woorden: hoeveel maakt iemand in een dag of een week? In de rijke landen is de arbeidsproductiviteit erg . Machines en computers hebben een groot deel van het werk overgenomen. De productie is dus . Moderne autofabrieken gebruiken bijvoorbeeld robots, waardoor er steeds minder mensen nodig zijn om een auto te produceren.

Hoe werkt de wereldhandel?

Geen enkel land heeft alle producten zelf. Daarom handelt elk land met andere landen. Dat is de handel. Goederen die een land uit een ander land laat komen, noem je of invoer. Voor die goederen moet betaald worden. Goederen die een land aan een ander land levert, vormen de of uitvoer. Daar verdient een land geld mee. Goederen die landen kopen en verkopen, verdelen we in drie groepen. Dat zijn grondstoffen, en eindproducten. Grondstoffen zijn onbewerkte producten uit de sector en de mijnbouw, zoals katoen, aardolie en ijzererts. Grondstoffen moeten nog verder verwerkt worden tot een halffabrikaat of een eindproduct. Een halffabrikaat is een industrieproduct dat nog verder verwerkt moet worden tot een . Een eindproduct is klaar voor gebruik. Katoen bijvoorbeeld is een grondstof, het halffabrikaat is een rol jeansstof en het eindproduct is een spijkerbroek.
Opvallend in de wereldhandel is dat arme landen vooral en halffabrikaten uitvoeren. Die hebben meestal een lage waarde.

Hoe kwetsbaar zijn arme landen?

Buitenlandse handel maakt sommige landen kwetsbaar. Dat is bijvoorbeeld het geval als de export is. Eenzijdige export wil zeggen dat een land slechts één product of enkele producten uitvoert. Zo voert de Democratische Republiek Kongo vooral grondstoffen als goud en koper uit. In 2007 bracht één ton koper 9000 dollar op. Daarna daalden de grondstofprijzen. Eén ton koper bracht in 2009 nog maar 3196 dollar op. Als de export eenzijdig is, komt zo’n prijsdaling hard aan. Er is ook sprake van eenzijdige export als de uitvoer vooral naar één of enkele gaat. Als dat land de invoer stopt, dan valt het grootste deel van de buitenlandse handel weg.

Hoe verandert de ruilvoet?

De export van grondstoffen en halffabrikaten levert arme landen niet zoveel geld op. Deze producten hebben meestal een prijs. Maar voor de eindproducten die de arme landen invoeren, moet wel veel geld betaald worden. De verhouding tussen de invoer en de uitvoer is de . Veel arme landen verdienen steeds minder aan de uitvoer, terwijl ze meer moeten betalen aan de invoer. Deze ongunstige situatie heet de . Ruilvoetverslechtering wil zeggen dat een land steeds meer goederen moet exporteren om dezelfde import als vroeger te kunnen betalen. In de atlas vind je gegevens over de verandering van de ruilvoet. Eerst kiest men een beginjaar, bijvoorbeeld 1995. Voor dat jaar krijgt de ruilvoet het getal 100. Daarna kies je een ander jaar, bijvoorbeeld 2001. Als de ruilvoet slechter geworden is, heeft dat jaar een getal dat lager is dan 100. Als de ruilvoet beter geworden is, staat daar een getal dan 100.