De luchtlaag om de aarde. | | |
Het gewicht van de lucht boven je. | | |
Instrument om de luchtdruk te meten. | | |
Lijn tussen plaatsen met dezelfde luchtdruk. | | |
Gebied met lage luchtdruk, de lucht stijgt. | | |
Gebied met hoge luchtdruk, de lucht daalt. | | |
De wind waait van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied en krijgt op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links. | | |
Een gebied met lage luchtdruk. | | |
Klein lagedrukgebied met sterke draaibewegingen. | | |
Een sterk lagedrukgebied dat bij warm weer in de tropen ontstaat | | |
Grens van koude en warme lucht. | | |
Een front waarbij de warme lucht zich uitbreidt. | | |
Een front waarbij de koude lucht zich uitbreidt. | | |
Neerslag die ontstaat bij een front. | | |
Verdeling van windkracht in 12 groepen. | | |
Lijn die plaatsen verbindt die dezelfde temperatuur hebben. | | |
Extra hoge vloed door de aantrekkingskracht van de zon en de maan. | | |
Extra hoge vloed door de harde wind. | | |
Gebied in het noordoosten van de Verenigde Staten waar de winter heel koud kan zijn. | | |
Sneeuwstorm. | | |