Hoofdstuk 1 Aarde en kaart

paragraaf 3, tekst A en B

Vul de gaten in. Druk dan op "controleren" om je antwoorden te controleren.
Hoofdstuk 1 Paragraaf 3 Tekst A en B

TEKST A

Het is natuurlijk niet zo slim als je op de televisie komt en dan niet kunt aanwijzen waar je vakantiegebied ligt. Misschien hebben deze mensen geen goede van hun vakantiegebied. Misschien kunnen ze niet goed kaartlezen. Dat is jammer, want je komt overal kaarten tegen. Als ergens de Olympische Spelen zijn, staan er kaartjes in de krant met de plaats waar het sportevenement wordt gehouden. En bij de ingang van een dierenpark zie je vaak een grote met de belangrijkste attracties. Als een kaart goed in elkaar zit, zie je daar in ieder geval:
- een . Vaak is dat de naam van een gebied.
- een of schaalstokje. Daarmee kun je uitrekenen hoe groot een is.
- een . Hierop staat de betekenis van cijfers, en figuurtjes. Overal in de atlas zie je daarvan voorbeelden. De meeste kleine kaartjes hebben een eigen legenda. Voor de grotere kaarten staat in de atlas een legenda.
- een . Die pijl geeft aan waar het noorden ligt.

TEKST B

Iedereen heeft wel kaarten in huis. Dat kan bijvoorbeeld een plattegrond zijn van de waar je woont. In een atlas staan ook kaarten. Heel veel zelfs. De plattegrond van je woonplaats is er waarschijnlijk niet bij. Maar van heel veel andere gebieden vind je wel kaarten in de atlas. In atlassen hebben kaarten vaak een vaste volgorde. Meestal is dat van naar veraf. Voor in de atlas staan kaarten van een gebied als Nederland. Dat is dichtbij. Daarna komen de kaarten van . Achter in de atlas staan de kaarten van de wereld. Je bent hierbij eigenlijk aan het uitzoomen.