Hoofdstuk 2 Paragraaf 3


Vul de gaten in. Druk dan op "controleren" om je antwoorden te controleren.
Hoofdstuk 2 Paragraaf 3

Tekst A

Grote delen van de wereld liggen op gematigde breedte. Gematigde breedte wil zeggen dat die gebieden tussen de en de polen liggen. Op gematigde breedte is het niet zo als in de tropen en niet zo koud als in de poolgebieden. Heel duidelijk zie je dat in Nederland. Het is er in de niet zo koud; je kunt zelfs nog een duik nemen in zee. Het zeewater heeft een van een paar graden boven nul. Omdat de wind vaak van naar het land waait, is de lucht boven het land ook een paar graden nul. Daardoor wordt het in de winter bij ons niet zo . In de zomer is het in Nederland meestal niet zo warm. Ook dat komt door de zee. In de zomer is het zeewater koel. De wind blaast deze koele lucht naar het land. De westenwind die vaak in Nederland waait, komt van zee. Deze wind is erg . Daardoor valt in Nederland veel regen. Een zachte , een koele en veel regen horen bij een .

Tekst B

De wind die van de naar Nederland waait, gaat verder naar het oosten. Daarbij wordt de afstand tot de zee steeds . Onderweg wordt deze wind in de zomer steeds warmer. Er is geen zeewater dat voor zorgt. In de winter zie je het omgekeerde. Door de zee is de wind in Nederland niet zo koud. Gemiddeld is de temperatuur enkele graden boven nul. Maar als deze wind naar het oosten waait, wordt hij steeds kouder. Er is geen zee die voor de zorgt. De temperatuur kan verder naar het oosten zakken tot 40 graden onder nul of meer. Gebieden met warme zomers en hele koude winters hebben een . Voorbeelden hiervan vind je in delen van Siberië en in Canada.

Tekst C

Rond de Middelandse Zee en in delen van Azië komt een warm zeeklimaat voor. Door de lagere breedte is de invalshoek van het zonlicht hier dan in Nederland. Dat zorgt voor hoge . Een ander kenmerk van dit klimaat is de zomer. Die ontstaat vooral door de lucht. Lucht die daalt, wordt warmer en kan dan heel goed vocht vasthouden. Wel valt er aan het eind van de middag of in de avond soms een stevige onweersbui. In de winter waait hier een westenwind die van de oceaan komt. Deze lucht zorgt voor veel regen. Hoge temperaturen en droge zomers horen bij het Zeeklimaat. Maar ook rond de Middelandse zee kan het soms koud zijn.

Tekst D

Grote delen van Europa hebben een zeeklimaat, een of een Middelandse Zeeklimaat. Maar in het midden van Europa liggen de , een gebergte, waar een ander klimaat voorkomt. In berggebieden geldt de regel ‘hoe hoger, hoe ’. Dat kun je in de zomer heel goed zien. Als de bergen hoog genoeg zijn, zie je op de toppen liggen, terwijl in het dal de bomen in bloei staan. Als je een berg beklimt, wordt het kouder. Op een hoogte van 2000 meter kom je bij de . Onder deze grens groeien nog wat kleine bomen, maar daarboven is het te koud voor bomen. Daar groeit alleen gras. Nog hoger groeit ook geen gras meer. Er zijn alleen stenen en kale rotsen. En als je dan nog verder klimt, kom je bij de . Op die hoogte kun je zelfs in de skiën.

Tekst E

In berggebieden valt vaak meer neerslag dan in vlakke gebieden. De wind voert lucht aan. In die lucht zit vocht. Bij de bergen moet die lucht . Daarbij gaat de temperatuur omlaag. Je weet dat koude lucht niet zo goed vocht kan vasthouden. Hoe kouder de lucht is, hoe moeilijker dat vocht vasthouden kan worden. Dat zie je duidelijk in de bergen. Hoe hoger je komt, hoe meer er valt. Neerslag die op deze manier ontstaat is . Aan de achterzijde van de bergen gebeurt het omgekeerde. Daar daalt de lucht. Deze dalende lucht wordt warmer en kan heel goed vocht vasthouden. Aan de achterzijde van de bergen valt dus niet zoveel neerslag.

Tekst Extra

De planten die in de natuur voorkomen, passen zich aan het van dat gebied aan. Zo kom je in het Middelandse Zeegebied veel subtropische planten tegen. Zij kunnen de warme, droge zomers overleven door hun lange . Daarmee kunnen ze van grote diepte vocht opnemen. Andere planten in dit gebied hebben leerachtige bladeren en naalden om de verdamping zo klein mogelijk te houden. In gebieden met een landklimaat passen de planten zich op een andere manier aan. Naaldbomen bijvoorbeeld kunnen goed tegen de kou, omdat er in de naalden bijna geen vocht zit dat kan bevriezen. Die naaldbomen kom je ook tegen in de bergen, net onder de .